
Het Zoete water
Sponzen
Neteldieren
Ringwormen
Insecten
Spinachtige
Kreeftachtige
Weekdieren
Mosdiertjes
Vissen
Amfibieën
--------------------PLAATS JE CURSOR HIER--------------------

Waar wij duiken;
|
In
Nederland wordt
in het algemeen in zand en grindwinputten gedoken als dit het
zoete water betreft. Dit komt grotendeels door het feit dat deze putten
meestal een redelijke diepte bereiken van zo gemiddeld 15 meter en omdat
ze over het algemeen helder zijn. Wij zullen ons dan ook beperken tot de zandwinputten die hier in de omgeving
talrijk te vinden zijn en waar een redelijk gevarieerde
soortenrijkdom voorkomt.
|
Hoe een goede
duikstek te
herkennen; |
Als je wilt gaan duiken in een zandafgraving kun je
op enkele dingen letten die je
iets kunnen vertellen over de
biodiversiteit
van het betreffende
water. Kijk naar de helderheid van
het water, en of er waterplanten te zien zijn. Ook is het belangrijk dat er voldoende
oeverbegroeiing is wat er meestal op duidt dat het een oudere put is.
Hoe ouder een put is hoe groter er ook meestal de biodiversiteit is.
Een ander iets wat voor ons duikers belangrijk is,
is
de bodemsamenstelling. Een zandbodem met wat puin is ideaal omdat
dit de minste kans op opdwarrelend stof geeft, maar een zandbodem
waarin een grote hoeveelheid ijzer zit is weer in ons nadeel. Door
dit ijzer dat van naturen in de bodem voorkomt komen er
roestdeeltjes in het water te zweven wat het een koffiebruine kleur
geeft. Ten westen van de A27 komen er enkelen van deze putten voor
waar een hoog ijzergehalte het zicht minimaliseert. Een andere
bodemsamenstelling die we als duikers tegen kunnen komen in onze
buurt is turf, ook dit geeft het water een bruine kleur, maar wat
erger is dat bij elke vinslag er zeer veel
sediment wordt
opgedwarreld zodat het zicht binnen de korstte keren nihil is (de
binnenwiel in Haarsteeg). De meeste putten in onze buurt hebben een
zandbodem die dikwijls in 3 zones is op te delen. Met dicht langs de
oever een laag zwarte grond dat van de oever de putten instroomt
tijdens regenbuien. Na die zone komt dan een brede strook met zand
dat zwaar genoeg is om niet op te dwarrelen, dit is de zone waar ons
zicht het minst verstoort wordt. Op grotere diepte komt vervolgen de
zone waar al het fijne stof zich verzameld. Meestal zijn dit de
plaatsen waar de zuig installaties lagen die steile diepe gaten
hebben gezogen waar het stof in kon neerslaan. Een vinbeweging kan
hier het zicht tot niets reduceren.
|
Waar tijdens het duiken op te
letten; |
Een duiker die iets wil zien moet zich meestal aanpassen in zijn
gedrag onder water, en dit geldt zeker in Nederland. De meeste
vissen zijn hier schuwer dan in de tropen,
dit geldt zowel voor het zoete als het zoute water. Maar in het
algemeen telt, hoe rustiger je bent hoe meer je
te zien krijgt, zowel in de tropen als hier in Nederland. Door
rustig te zwemmen schrik je de vissen minder snel op waardoor ze
dichter te benaderen zijn en zo zul je meer de tijd hebben om ze
goed te bekijken. Ook als je de kleinst zichtbare bewoners van de
afgravingen zoekt is rustig zwemmen de beste manier, omdat je dan
meer tijd hebt om tussen de planten of op de bodem te zoeken. Door
intensiever te zoeken zul je merken dat er nog
veel leven tussen en
op de planten en op de bodem te vinden is wat eerst verborgen leek.
Door dit intensievere zoeken zul je ook beter dingen gaan zien omdat
je jezelf traint te kijken. Ook zul je soorten beter gaan herkennen.
Het is raadzaam om eens een steen of een stuk hout om te draaien en
te kijken wat daar allemaal onder te vinden is, zo zul je steeds
meer verborgen leven ontdekken. Doordat er langzamer moet worden
gezwommen is het belangrijk om je goed uit te trimmen omdat je nu de
mogelijkheid niet meer hebt om jezelf omhoog te zwemmen. Om vissen
nog minder af te schrikken is het belangrijk dat ook je ademhaling
rustig en gelijkmatig is. Als je hier allemaal op let zul je merken
dat je steeds meer gaat zien en dat ook het duiken zelf steeds
makkelijker gaat.
|
Waar te
zoeken; |
Om aan te geven waar sommige
planten en dieren zich in zo’n put bevinden zullen we de putten
opdelen in drie zones de oeverzone
of littoraal en het open water of pelagiaal. In het litoraal is
voor ons duikers het meest te vinden omdat er, afhankelijk van
de helderheid van het water, dieper dan 10 meter bijna geen
planten meer voorkomen. In dieper water dringt nog maar weinig
licht door wat alleen nog voor het bronmos toereikend is, maar
dit plantje komt bij ons in de buurt niet voor. Tot een diepte
van 10 meter kun je een verscheidenheid aan planten tegen komen,
zoals hoornblad, waterpest, fonteinkruid en kranswieren. Tussen en op
deze planten wemelt het dikwijls van het leven maar je zult goed
moeten zoeken om het te ontdekken. Het pelagiaal is de zone waar
wij als duikers weinig te zoeken hebben, al kun je er soms
interessante ontmoetingen hebben. Meestal is het een vis of een
hele school die je in het pelagiaal kunt tegen komen, maar ook
vreemdere “vogels” zoals futen of aalscholvers komen hier wel
eens op enkele meters diepte voorbij zwemmen. Een redelijk rijke
benthos is
in en op het benthaal te vinden en is zeer
interessant om te onderzoeken. Vooral de benthos in de litorale
zone
is zeker de moeite waard. |
 |
Dieren vinden en herkennen;
|
In ons zoete water komen verschillende
dieren voor die in
verschillende
Phylum thuis horen. De bekendste Phylum is die van de
chorda-dieren waartoe de vissen en
amfibieën behoren, maar ook die van
de
sponzen,
neteldieren,
geleedpotigen,
ringwormen,
weekdieren en
mosdiertjes
zijn veel voorkomend.
Om deze dieren te vinden moet je eerst weten
waar en hoe
ze leven. Bijv. een rivierkreeft heeft calcium nodig om zijn
exoskelet hard te houden, dus als je deze
rivierkreeft zou willen zien zul je kalkhoudend
(hard)water moeten opzoeken. Nu zijn niet alle dieren zo kieskeurig en die zul
je dan ook in meerdere verschillende soorten zoet water tegen
komen, ook in de
zandputten die wij onder de loep zullen nemen. Als je weet wat er zoal
in een put leeft is het ook makkelijk om de gevonden dieren te herkennen. Met
een vis en een rivierkreeft uit elkaar houden zullen de meeste van ons
geen moeite hebben maar om een blankvoorn van een gelijkend
rietvoorn te onderscheiden
is voor de meeste al niet te doen. Om nu elk dier te beschrijven dat in
ons zoete water voorkomt zou te veel tijd in beslag nemen dus
zullen we
alleen de meest voorkomende en interessantste dieren eruit lichten.
|
Sponzen
Dat
de natuurlijke badspons uit zee komt weet bijna iedereen maar dat er
ook spons in ons zoete water groeit is voor de meeste nieuw. Het
ziet er anders uit dan badspons maar het is wel degelijk een
familielid van deze primitieve groep die we
sponzen
noemen en waarvan de meeste soorten in zee voorkomen. De sponzen
die we in ons zoete water aantreffen behoren tot de kiezelsponzen, er zijn overigens maar vier
Klasse, de
kiezelsponzen,
kalksponzen,
glassponzen en de
koraalsponzen.
Om de soorten van elkaar te onderscheiden is een microscoop nodig om
de kiezel, kalknaaldjes of ander materiaal waaruit een spons is opgebouwd, te bekijken waaraan de
verschillende soorten te herkennen zijn. Identificatie met het blote
oog is daardoor bijna onmogelijk dus zullen we ons beperken en de
groep als één soort bespreken.
Zoetwaterspons komt alleen in schoon
en zuurstofrijk water voor op verschillende dieptes. Spons die in
helder ondiep water groeit zal groen van kleur zijn door de algen
waarmee de spons samen leeft (symbiose). Op grotere diepte waar
minder licht voor de
fotosynthese aanwezig is zal de spons, door het
ontbreken van deze ééncellige algen echter wit of gelig van kleur
zijn. Ook de vorm kan net als de kleur grote verschillen vertonen,
ook binnen één soort. In stilstaand water zal een kolonie
vingervormig vertakt zijn terwijl ze in stromend water een korst
vormen die op een hard
substraat groeit. Om sponzen te vinden moet
je eens een keer in een haventje of bij een brug gaan duiken waar de
sponzen dankbaar gebruik maken van het vele hout dat dikwijls voor
deze bouwwerken wordt gebruikt. Hout is voor spons een ideale
ondergrond en zal er eerder op te vinden zijn dan op steen.
Met het
herkennen van zoetwater sponzen wordt nogal eens een bacterie of
schimmelkolonie voor een spons aangezien. Kijk of er poriën over het
gehele oppervlak te vinden zijn om er zeker van te zijn dat het
spons betreft. In deze poriën zijn dikwijls de trilhaartjes goed te
zien waarmee de spons zichzelf van een continue waterstroom voorziet
om voedsel uit te filteren en wanneer de spons niet in symbiose
leeft met algen ook voor zuurstof.

neteldieren
Ooit gedacht dat er
neteldieren zoals
hydroïdpoliepen in ons zoete water
voorkomen? Toch zijn ze er te vinden. Kijk maar eens goed op een
waterplant en je zult dikwijls groene of
bruine hydra´s(zoetwaterpoliepen)
vinden. Hydra’s zijn net miniatuur anemoontjes die, net als hun
verre familieleden in zee, met hun vangarmen die voorzien zijn van
netelcellen prooien vangen. Er komen twee soorten voor in onze zandwinputten die gemakkelijk van elkaar zijn te onderscheiden al
moet je door hun geringe formaat van 0,5 cm. toch nog goed kijken.
De
groene hydra is zoals de naam al zegt groen en de
bruine hydra is
dus bruin. Beide soorten hebben een soortgelijke levenswijze, ze
voeden zich met watervlooien en andere kleine organisme zoals mijten
en vissenlarven en ze kunnen zich verplaatsen op een wijze zoals
spanrupsen dat doen. Net als veel neteldieren kunnen deze hydra’s
zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk voortplanten. Wanneer
dit ongeslachtelijk gebeurt kun je op de steel van de moederpoliep een jonge poliep vinden die na een tijdje van de moederpoliep
loslaat en een eigen leventje gaat leiden. Een andere
Hydrozoa die in ons zoete water kan worden aangetroffen is het
zoetwaterkwalletje,
al is het een zeldzame
verschijningen. Als je ze een keer tegen zult
komen zul je ze gemakkelijk herkennen omdat ze er net zo
uitzien als
kwallen in zee en zich ook zo voortbewegen. Ze blijven wel een stuk kleiner dan
de echte kwallen uit de zee en worden meestal niet groter
dan 3 cm in hoed doorsnee. De zoetwaterkwal voedt zich net als de
hydra met kleine organisme maar ook grotere prooien zoals vislarven
worden met de vele vangarmen gevangen die voorzien zijn van
netelcellen. De zoetwaterkwal is doorzichtig waardoor de
geslachtorganen duidelijk te zien zijn. Waar deze dieren voorkomen
is niet te zeggen omdat ze dan in de ene zandwinput veelvuldig
worden aangetroffen en dan weer in een andere. Vaak zijn ze, als ze
al worden gevonden, maar een paar weken waar te nemen in een
zandwinput.
om hydra’s te
vinden moet je vooral op kranswieren zoeken omdat ze daarop
veelvuldig voorkomen en ze op deze wieren ook goed opvallen. Om
zoetwaterkwallen te vinden moet je veel geluk hebben of goed rond
vragen of iemand ze ergens heeft gezien en dan daar gaan duiken.

Ringwormen
Onder dit
Phylum vallen enkele verschillende
Klasse, maar wij zullen ons beperken tot het Klasse der
aardwormen
en de
bloedzuigers en dan in het bijzonder de Klasse van de
bloedzuigers. Als duiker zul je niet zo snel bloedzuigers te zien
krijgen behalve als er één parasiteert op een vis of iets
dergelijks. Maar als je weet waar je moet zoeken kun je ze bijna
elke duik in het zoete water vinden. Er leven verschillende soorten
in Nederland maar het meest algemeen zijn de
eendebloedzuiger de
paardebloedzuiger de
visbloedzuiger en de
medicinale bloedzuiger.
Al deze soorten kun je aantreffen in de meeste oudere
zandafgravingen. Vaak leven ze verborgen onder stenen of hout en
zien er dan eivormig uit als ze in rust zijn. Als je ze aanraakt
zullen ze soms proberen te vluchten doormiddel van de zuignappen die
zich aan kop en staart bevinden. Bloedzuigers hebben daarmee een
karakteristieke manier van voortbewegen ontwikkelt
waaraan de dieren
vrij gemakkelijk als bloedzuiger zijn te herkennen. Om de
individuele soorten van elkaar te onderscheiden is echter wel wat
meer kennis van de desbetreffende soorten nodig. Bloedzuigers zijn
echte
parasieten op plant en dier maar er zijn ook bloedzuigers die
actief jagen op klein prooien die ze volledig verslinden. Een andere
klasse die wel niet veel in het water wordt aangetroffen maar wel
zeer bekent is,is die van de aardwormen. Zo is er één aardworm soort
die in het water leeft en als hij wordt gevonden vaak voor een
gewone regenworm wordt aangezien. De
vierkante worm heeft het
uiterlijk van een regenworm maar heeft in vergelijking met deze een
vierkant achterlichaam. Ook is de vierkante worm kleiner dan een
gewone regenworm.
Om wormen te
vinden moet je goed op de bodem zoeken of tussen en op de
waterplanten. Bloedzuigers vindt je vaak onder stukken hout of
stenen, draai eens een steen of een stuk hout om en je zult bijna
zeker bloedzuigers vinden. Wanneer ze op jacht zijn zul je ze meer
op waterplanten kunnen vinden wachtend op voorbij komende
slachtoffers. Er zijn ook soorten die actief achter hun beoogde
slachtoffers aanzwemmen om zich zo aan het slachtoffer vast te
zuigen en zijn bloed te drinken. De vierkante worm is vlak bij de
oever te vinden meestal verborgen in het zand. Soms is er aan het
oppervlak van het zand één te zien maar gericht gaan zoeken naar
deze soort is gekkenwerk.

Insecten
Insecten komen bijna op heel de wereld voor
met uitzondering van de open zeeën en de polen. Maar in onze
zoetwaterputten beweegt de bodem bijna letterlijk van de insecten.
In de meeste gevallen zijn het de
larve die we aantreffen maar er
zijn ook volwassen insecten die we onder water tegen kunnen komen.
Om nu al deze insecten te beschrijven zou onbegonnen werk zijn omdat
het zo’n grote groep is. Maar er zijn enkele soorten die wel een
vermelding waard zijn omdat ze veelvuldig voorkomen of er een
interessante levensstijl op nahouden. Op de bodem zie je vaak enkele
takjes bewegen of een stukje bodem verschuiven. Als je dan goed
kijkt zie je dat het de kokers zijn van
kokerjuffers waarvan er
verschillende soorten in Nederland voorkomen. Één van de meest
voorkomende kokerjuffers is de larve van de
schietmot die te
herkennen is aan zijn rechte koker die gebouwd is van plantenresten
en die aan beide zijde open is. Andere
soorten kokerjuffers bouwen
hun huisje vaak van takjes, steentjes of zandkorrels. Zo maakt elke
soort zijn eigen koker en zijn zodoende best gemakkelijk te
herkennen als soort, ook al is er van het diertje zelf meestal niet
veel meer te zien dan zijn kopje en enkele pootjes. Een andere groep
die ook hun larven in het water laten opgroeien zijn de
waterjuffers
. Een groot verschil met de kokerjuffers is dat deze
groep geen kokers maakt. Ze lijken wel wat op volwassen insecten met
3 paar poten korte voelsprieten en korte onbruikbare vleugels. Aan
hun achterlijf zijn altijd 3
tracheekieuwen te zien die op een soort
veren lijken, deze zijn voor de ademhaling. Net als de volwassen
waterjuffers zijn de larven geduchte rovers die zich met allerlei
klein gedierte voeden. Al lijken de
libellen als volwassen dieren op
de waterjuffers toch zien hun larven er anders uit. Ze zijn meer
gedrongen en missen de tracheekieuwen die voor de waterjuffers
karakteristiek zijn. Ook zijn de meeste libellenlarven groter dan
die van de waterjuffers. Ook libellenlarven zijn net als hun ouders
geduchte rovers die zelfs kleine visjes verschalken. Van al deze en
nog veel meer groepen leeft alleen de larve in het water maar er
zijn ook insecten die ook als volwassen dier een groot deel van hun
leven onder water doorbrengen. Zo is de
staafwants
een opvallende verschijning, ook al is hij moeilijk te vinden omdat
hij zo dun is en bijna niet beweegt. Hij kan 5 cm. lang worden en is
zo dun als een rietje met aan achterlijf dat uitloopt in een
naaldachtig aanhangsel, dit is de adembuis die je bij enkele onder
water levende
wantsen aan zult treffen. Een wants die je meestal
bewegingsloos ondersteboven tegen de waterspiegel aan ziet hangen is
het bootsmannetje ook wel (zeegroene) rugzwemmer genoemd. Het bootsmannetje is
een rover die zich voedt met insecten, visjes en kikkervisjes.
Wantsen worden meestal op of bij waterplanten aangetroffen net onder
het wateroppervlak
of in zeer ondiepe gedeeltes van een plas, net als de
kevers die
daar ook meestal talrijk aanwezig zijn. Van de
Familie van de
waterroofkevers is de geelgerande waterkever de meest herkenbare. Zo als de naam al zegt
heeft deze kever een gele rand om zijn donkere lichaam, en ook
tussen de kop en borststuk en tussen het borststuk en het achterlijf
is een gele band te zien. Ze kunnen goed zwemmen en jagen uit een
hinderlaag op allerlei soorten prooi. De geelgerande waterkever is
een van de vele kevers die bij ons in het zoete water voorkomen, en
ook hun larven zijn daar dan ook meestal wel te vinden.
Insecten en hun
larven zijn meestal op en tussen de planten in ondiepere gedeeltes
van de plas te vinden, al kun je ze ook op grotere diepte tegen
komen. kijk goed naar de bodem en bestudeer het als je iets ziet
bewegen. Meestal vallen insecten pas op als ze ziet bewegen.

Spinachtige
Hoewel
veel mensen denken dat
spinachtige tot de insecten behoren, vormen
ze toch een aparte
Klasse
onder de
geleedpotigen. In Nederland komen
in het zoete water twee
Orde voor,
mijten en
spinnen. Van de spinnen
is er maar één soort die we onder water kunnen aantreffen, dit is de
waterspin. De waterspin bouwt onder water tussen de planten een
soort duikersklok die hij vult met lucht. Deze duikersklok is altijd
dicht bij het oppervlak te vinden en is te herkennen aan het web dat
een luchtbel gevangen houdt. De waterspin zelf heeft
een
lichaamslengte van 1.5 cm. en is donkerbruin tot grijszwart van
kleur. Het meest opvallende bij de waterspin is het met lucht
omgeven achterlijf dat dient voor de ademhaling. De waterspin kun je
in al de zoete wateren aantreffen mits er een behoorlijke
plantengroei is. Deze soort wordt echter zeer zelden waargenomen wat
voor vele soorten in de Orde mijten zeer zeker niet telt. Omdat deze
diertjes vaak niet groter zijn dan 2 mm. en de soorten geen
Nederlandse naam hebben zullen we van deze klasse geen soorten
bespreken maar de groep in zijn algemeen. Watermijten hebben net als
spinnen 8 poten maar hun lichaam bestaat uit één deel. Een ander
groot verschil met spinnen is dat de larven een
parasitair leven
leiden. Hoewel ze klein zijn vallen ze door hun vaak felle kleuren
goed op als ze door het open water zwemmen. Vaak zijn ze oranje of
rood maar er zijn ook blauwe tot groene soorten. Er komen in één
enkele zandafgravingen verschillende soorten mijten voor en dit vaak
in redelijk grote aantallen, vooral de rode en oranje soorten zullen
de meeste duikers zien. Watermijten komen vrijwel in alle zoete wateren
voor dus ook in alle zandwinputten.
Voor spinnen
moet je goed tussen het riet en waterplanten zoeken naar de
duikersklok. Heb je een klok gevonden dan kun je wachten tot de spin
in zijn woning terug keert mocht hij al niet aanwezig zijn, of je
zoekt op en tussen de planten in de omgeving van de duikersklok.
Mijten zijn gemakkelijker te vinden door gewoon in het open water te
kijken en de fel gekleurde bolletjes te zoeken. Tijdens de meeste
duiken zul je er tientallen ongezien voorbij zwemmen voor je er één
vindt, dit omdat ze zo klein zijn..

Kreeftachtige
Niet
alleen in het zoute water komen
kreeftachtige voor, ook in het zoete
water zijn ze ruimschoots vertegenwoordigt, dus ook in de zandafgravingen. Zo zul je in de meeste putten wel
zoetwaterpissebedden te zien kunnen krijgen was het niet dat deze
diertjes bijna niet opvallen tussen het rottende planten en bodem
afval. Er komen verschillende soorten zoetwaterpissebedden voor in
de Nederlandse zoete wateren maar die zijn zeer moeilijk van elkaar
te onderscheiden, daarom zullen we ze allemaal gewoon onder de naam
zoetwaterpissebed plaatsen. Het zijn kleine diertjes van zo’n 13 mm.
groot die wel wat op hun verwanten de landpissebedden lijken. De
Klasse van de
vlokreeftjes is het meest succesvol in het Klasse
van
de kreeftachtige met zijn meer dan 3600 verschillende soorten.
Hoewel er zoveel soorten zijn, zijn ze relatief zeldzaam in het
zoete water. In Nederland komen enkele soorten voor die ook weer
zeer moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, daarom zullen we ook
deze soorten net als bij de zoetwaterpissebedden onder hun
gezamenlijke naam de zoetwatervlokreeft plaatsen. In de zandwinputten komen
ook enkele soorten voor maar deze worden door duikers vaak over het
hoofd gezien. Dat ze zo moeilijk te vinden zijn danken ze aan het
feit dat ze vrijwel doorzichtig zijn en ook nog eens zeer klein zijn
met een maximale grote van 25 mm.. Om zoetwatervlokreeftjes
te vinden moet je goed tussen de waterplanten en het bodemafval
zoeken daar waar deze diertjes leven. Zoetwatervlokreeftjes lijken
wel wat op
garnalen maar zijn dat niet, wel komen er in het
Nederlandse
zoete water zoetwatergarnalen voor. Deze aan de in zee
levende garnalen verwante soort wordt wel eens aangetroffen in zandwinputten, maar is een
zeldzame verschijning.
De bekendste groep onder de kreeftachtige is die van de
krabben en
kreeften waarvan de meeste soorten in zee te vinden
zijn. In sommige zandafgravingen kun je echter rivierkreeften
tegen komen, meestal is dit de uit Amerika ingevoerde gevlekte rivierkreeft die de Europese rivierkreeft
bijna
geheel uit Nederland heeft verdreven. Rivierkreeften zijn net
miniatuur zeekreeften van zo’n 16 cm.
groot en houden er een soortgelijke levenswijze op na als hun
grotere familielid uit de Noordzee. Ook de
rivierkreeft graaft holen om overdag in te schuilen en ook hij gaat s’nachts op strooptocht waarbij hij alles grijp wat hij pakken kan.
Er zijn ook krabben in de Nederlandse zoete wateren te vinden maar
waarschijnlijk
niet in de zandafgravingen. De Chinese wolhandkrab, een emigrant uit
Azië, is veelal in sloten, vaarten, kanalen en rivieren te vinden. Het is
een krabbetje met een rugschild van maximaal 75 mm. breed en haren
op zijn scharen. Het zijn deze haren waaraan de wolhandkrab zijn
naam dankt. In Nederland komen verschillende soorten zoetwaterkreeften en krabben voor maar ze zijn uiterst zeldzaam in
zandwinputten.
Om kreeftachtige te vinden is het verstandig
om eerst iets over hun levenswijze te weten te komen zo kun je
gerichter naar deze dieren geen zoeken. Zoals eerder vermeld kun je
krabben vinden in sloten, vaarten, kanalen en rivieren dus moet je
niet in een zandafgraving naar deze dieren gaan zoeken. De meeste
krabben gaan terug maar de zee om hun larven af te werpen dus kun je
ze ook in het zoute water waarnemen. Om rivierkreeften te vinden
moet je kalkhoudend water opzoeken waar je de grootste kans hebt om
deze dieren aan te treffen.

Weekdieren
In
het
Phylum van de
weekdieren zijn in Nederland 4
Klasse te
onderscheiden, de
keverslakken, de
tweekleppige (mossels, oesters),
de
buikpotige (slakken) en de koppotige (inktvissen). Van die 4
klasse zijn er 2 in onze zandwinputten te vinden, de tweekleppige en
de buikpotige. De andere 2 klasse zijn alleen in de zeeën
en oceanen
te vinden en zullen in het deel over het zoute water besproken
worden. In de zandwinputten zijn het de tweekleppige die het meest
opvallen omdat ze vaak van een redelijke afmeting zijn of als een
flinke klomp samengroeien. Het meest voorkomend is het
driehoeksmosseltje die opvalt omdat hij in klompen samengroeit. Op
zich is het driehoeksmosseltje maar 3 tot 4 cm. groot en een hoogte
van 1.5 cm. en de kleur is geel met donkere strepen die een boog
vormen over de schelp heen. Door deze strepen wordt hij ook wel
zebramossel genoemd. Deze mossel is eigenlijk in al onze zandwinputten te vinden
alleen in de jonge putten ontbreekt hij
meestal. Een andere veelvoorkomende soort is de zwanenmossel die
zich soms ingraaft in het zand, maar ook vrij rondkruipt over het
zand met zijn gespierde voet. Met een lengte van 20 cm. is de
zwanenmossel ook gelijk de grootste zoetwatermossel die we in ons
land kennen. De schelp is geelachtig bruin met donkere
groeiringen die vooral aan de buikzijde duidelijk te zien zijn
en langwerpig ovaal van vorm. Vaak zijn alleen de lege schelpen
van de zwanenmossel te vinden en het kan zelfs zo zijn dat er in
zo’n put helemaal geen levende exemplaren meer te vinden zijn.
In de Nederlandse zoete wateren komen nog enkele andere soorten
tweekleppige voor maar die zijn zeldzamer of ontbreken geheel in
de zandwinputten. De andere Klasse is die van de slakken die ook
weer in drie
Onderklasse is op te delen, de long,
voorkieuwige en
achterkieuwige slakken. In onze
zoete wateren komen alleen longslakken voor maar deze zijn soms
moeilijk te vinden. Dit komt grotendeels door hun verscholen leven
maar ook door hun meestal geringe grote. Om slakken te vinden moet
je goed op en tussen de planten kijken en vooral de rietkraag goed
doorzoeken, dit is de plaats waar je de meeste kans hebt om slakken
te vinden. Één van de algemeenste soorten is de posthorenslak maar
hij wordt vaak over het hoofd gezien door zijn geringe grote. Al kan
hij zo’n 3 cm. groot worden zul je ze toch meestal veel kleiner
aantreffen. De posthoornslak is gemakkelijk te herkennen aan zijn
roodbruine huisje in de vorm van een posthoorn zoals de naam al
doet vermoeden. De kans om ze te vinden is groter in hard water
zoals de tijningenplas in Zaltbommel. Een andere veel voorkomende
soort is de grote poelslak die dikwijls in de rietkraag is te vinden
van zowat alle zandafgravingen. Het is onze grootste zoetwaterslak
waarvan het spiraalvormige huisje zo’n 6 cm. hoog kan worden. De
kleur is variabel van bruin tot grijsbruin. Op de kop van de grote
poelslak staan 2 tentakels waarop de ogen te vinden zijn. Nog een
veelvoorkomend slakje is de gewone schijfhoren die veel op de
posthoornslak lijkt maar veel kleiner is, 1.5 cm., en ook meestal
lichter van kleur. De lege huisjes van de
gewone schijfhoren zijn dikwijls veelvuldig op de bodem te vinden en de levende
diertjes zijn meestal op planten te vinden waar ze meestal niet echt
opvallen. Ook van deze Klasse komen er nog meer soorten voor in onze
zoete wateren voor maar deze zijn meestal niet zo algemeen.
Levende slakken
zul je altijd tussen de planten kunnen vinden maar ook tussen het
riet en takken van omgevallen of overhangende bomen of op stenen.
Vaak groeien er algen op deze ondergronden wat het voedsel vormt van
deze slakken die je dus op die plaatsen moet zoeken. Kijk ook op de
bodem om er achter te komen welke soorten er in de desbetreffende
put leven door naar lege schelpen te zoeken. Omdat sommige
zoetwaterslakken van de landslakken afstammen worden ze ook wel
longslakken genoemd omdat ze deels hun zuurstof uit de lucht moeten
halen. Deze slakken zijn daarom meestal in ondiep water te vinden.
De zo genaamde kieuwslakken kun je veel dieper aantreffen omdat ze
zuurstof rechtstreeks uit het water opnemen.

Mosdiertjes
Mosdiertjes zijn kolonie vormende organisme
die in al de zandafgravingen waarin wij duiken veelvuldig voorkomen
maar dikwijls over het hoofd worden gezien. Ze zijn gemakkelijk te
herkennen aan de tentakekrans
die de vorm heeft van een hoefijzer en
die op een steeltje staat waarin de spijsverteringorganen te vinden
zijn. Ook al zijn ze klein, een kolonie van de veelvoorkomende
geleikristalletjes wordt maar
4 tot 5 cm. lang maar bestaat uit meer
dan honderd individuen, vergissing met een ander dier is onmogelijk.
Het geleikristalletje wat overigens niet de officiële Nederlandse
naam is maar een vertaling van zijn Latijnse naam, zul je
gemakkelijk herkennen aan het rupsachtige uiterlijk. Sterker nog de
kolonie kan zich zelfs verplaatsen zoals een rups dat doet, de
kolonie kruipt dan naar een beter plekje op een tak of iets
dergelijks dat
onder water ligt. Met de tentakels filtert elk individu zijn eigen
voedsel uit het water, maar deze worden ingetrokken zo gauw de
kolonie wordt verstoord.
Mosdiertjes kun je vaak op de takken van in
het water hangende bomen vinden waarbij ze dikwijls de hele boom
bedekken. Het lijkt net alsof er een grote groep witte rupsen op de takken
zitten maar als je beter kijkt zul je zien dat het kolonies
mosdiertjes zijn.

Vissen
Als duiker zul je, wanneer je
op zoek gaat naar vissen, bijna niet anders
dan straalvinnigen uit de
Superklasse van de beenvisachtige te zien krijgen als je in een
zandafgraving duikt, maar herken je die vissen ook? Één van de meest
voorkomende vissen is de baars die als ouder dier vrij gemakkelijk
te herkennen is maar als jonkie vaak met andere soorten samen zwemt
en dan bijna
niet van die andere is te onderscheiden. Nu zijn vissen
die in een school zwemmen toch al bijna niet van elkaar te
onderscheiden omdat ze steeds door elkaar heen zwemmen en je jezelf
niet op één individu kunt richten. En aangezien de meeste jonkies
van verschillende soorten ter verdediging tegen rovers samenscholen
zullen we de dieren alleen als ouder dier beschrijven. Zo heeft de
baars een goed herkenbaar uiterlijk, bronskleurig met zwarte
verticale strepen en oranje rode buikvinnen, anaalvinnen en
staartvin. De eerste van de twee rugvinnen is gestekelt en heeft
achterop een zwarte vlek. De baars leeft als ouder dier in kleine
groepjes samen en jaagt ook in groepsverband, dit is dikwijls in de
vroege ochtend
en late middag waar te nemen. Ze omsingelen dan een schooltje kleine
voorntjes of jonge baarsjes en openen één voor één de aanval. Om dit
te observeren is wel veel geduld vereist omdat het dikwijls lang
duurt voor de baarzen een schooltje zo hebben gemanoeuvreerd dat
ontsnappen vrijwel onmogelijk is. Nog oudere baarzen leven solitair
en zijn echte sluipjagers. Ze vertrouwen op hun camouflage als ze
stil tussen het riet of waterplanten verscholen liggen
te wachten op voorbij zwemmende prooi. Als er een vis voorbij zwemt
grijpt de baars hem doormiddel van een korte sprint. Een andere
sluipjager die net als de baars in bijna alle zandwinputten voorkomt
is de snoek. Ook deze vis is gemakkelijk te herkennen met zijn
torpedoachtige lichaam en zijn platte kop. De kleur is meestal groen
met lichtere strepen en vlekken. De vinnen zijn ver naar achteren
geplaatst om meer stuwkracht te hebben tijdens de korte sprint om
een prooi te bemachtigen. Ook de jonkies jagen op deze manier en
vertrouwen net als de oudere dieren op hun camouflage door zich te
verschuilen tussen het riet of waterplanten. Om bij een snoek een
aanval uit te lokken kun je met je lamp de visjes beschijnen die
voor een snoek zwemmen. Door het opglinsteren van die visjes zal de
snoek eerder in de aanval gaan maar ook hier is geduld weer vereist.
Nog een algemene soort in de meeste zandwinputten is de paling of aal, te
herkennen aan zijn slangachtige lichaam dat één lange rugvin en één
lange anaalvin heeft die uitlopen in de staart. De paling is
eigenlijk een nachtdier maar wordt overdag dikwijls gevonden in
holen in de bodem of hangend over takken van in het water gevallen
bomen. S’nachts gaat de paling op jacht waarbij hij afgaat op zijn
voortreffelijke reukvermogen, je ziet ze dan dikwijls rond zwemmen
op zoek
naar prooi of aas. Een ander nachtdier dat ook overdag
veelvuldig wordt waargenomen is de karper een grote vis die dikwijls
met andere karperachtige wordt verwisselt. Alleen de hele grote
exemplaren worden meteen
als karpers herkent maar de kleinere soortgenoten worden nogal eens
verwisselt met de kleinere kroeskarper. Een ander probleem met
karpers is dat er enkele kweekvormen in onze wateren rondzwemmen,
een bekent voorbeeld daarvan is de spiegelkarper met maar enkele
grote schubben op de flanken. De wilde vorm van de karper wordt ook
wel boerenkarper genoemd en heeft een krachtig cilindervormig
lichaam met een lange rugvin. De kleur is goudgeel tot bruin en rond
de
bek zijn vier vlezige baarddraden te vinden. De kweekvormen
(o.m. spiegel, l eder en rijenkarper) zijn over het algemeen groter omdat
ze sneller groeien dan de wilde vorm, een lengte v an
+ 80 cm. is bij
de kweekvormen dan ook geen echte uitzondering. Je vindt de karper
overdag meestal verscholen tussen de waterplanten of tussen de takken van
in het water gevallen bomen. S’nachts is hij meer actief en stroopt
hij de bodem af op zoek naar voedsel. Een familielid van de karper
is de zeelt die ook in de meeste zandwinputten te vinden is en goed
te herkennen is aan zijn rode ogen. Het lichaam is bronskleurig met
een groene tot bruine glans en bedekt met kleine schubben. Ook de
zeelt is eigenlijk een nachtdier maar wordt meesta l overdag gezien
terwijl ze zich proberen te verbergen tussen de waterplanten of het
riet. S’nachts wordt hij meer in kleine schooltjes rondzwemmend
aangetroffen maar
de zeelt is zeer schuw en zal meestal weg zwemmen van duikers,
hierdoor worden zeelten minder vaak waargenomen dan de vorige
soorten. Enkele ander karperachtigen die je tegen kunt komen zijn de
kroeskarper, vetje, blankvoorn, rietvoorn, blei
en brasem maar omdat
deze dieren veel
schuwer zijn dan de voorgaande soorten of in
scholen zwemmen zal het moeilijk zijn om hen te herkennen, daarom
zullen we verder niet op deze vissen
ingaan. Al de vissen die hier boven zijn besschreven komen in
de
meeste zandwinputten voor, maar er zijn ook soorten die maar in
enkele putten worden gevonden. Zo kun je in Raamsdonkveer bij de
watertoren in de surfplas en in de Oosterplas (de baars) de pos
tegen komen, dit is een visje dat veel op een baars lijkt maar niet
die bronskleur heeft en ook de zwarte strepen mist. De kleur is
meestal grijsgroen met donkere vlekken en de twee rugvinnen zijn met
elkaar vergroeid. Zijn levenswijze doet ook aan dat van de baars
denken al brengen deze dieren een groter deel van hun leven solitair
door meestal vlak bij de bodem op grotere diepte. Nog een visje dat
in sommige zandwinputten te vinden is, is de kleine modderkruiper.
Dit mooie visje
kom je overigens alleen s’nachts tegen terwijl hij
overdag zoals de naam al zegt ingegraven ligt in de bodem. Het is
een langwerpig visje
met maar één rugvin en een grote afgeronde
staartvin. De basiskleur is grijsbruin met talloze kleine vlekjes en
op de flanken zijn twee rijen met grotere vlekken te vinden evenals
op de rug waar één rij te zien is. Dit diertje zul je meestal stil
liggend op een zandbodem aantreffen
en hij zal zich bij de minste
verstoring verbergen onder het zand. Dit is tevens de reden dat de
kleine modderkruiper zo weinig wordt gezien. In de zandput in Waspik
kun je ze met enige regelmaat vinden en dan meestal aan de westkant
van deze plas. Ook de Snoekbaars is een vis die je tegen kunt komen
maar die niet in alle plassen te vinden is. In de blauwe hoeve waar
overigens niet meer mag worden gedoken kon je een snoekbaars vinden.
Het is een vis met een grijsgroen rug en met donkere vlekken of
strepen op de flanken en een krachtig langgerekt lichaam. De eerste
van de twee rugvinnen is gestekelt terwijl de tweede afgerond is. In
de plassen waar deze dieren voorkomen zijn dikwijl grote diepe
kuilen te vinden die de snoekbaars maakt om zijn eieren in te
leggen. Dus als je zo’n kuil vindt kun je er op rekenen dat er ook
snoekbaars te vinden is.
Omdat de
meeste vissen een verscholen leven leiden moet je hen zoeken in het
litoraal waar een rietkraag is of waar hele velden met waterplanten
staan. Ook tussen de takken van in het water hangende of gevallen
bomen is meestal wel een vis te vinden. Neem de tijd om deze
plaatsen goed te doorzoeken en je zult zeker enkele grotere vissen
te zien krijgen. Neem ook altijd een lamp mee om het zoeken te
vergemakkelijken, dikwijls valt een vis pas op als je met je lamp op
zijn lichaam schijnt.

Amfibieën
Ook
amfibieën kun je in Nederland vinden al zijn ze de laatste jaren
tamelijk zeldzaam geworden. Zo kun je de gewone pad,
uit de familie van de echte padden, in het vroege
voorjaar wanneer het ijs dikwijls nog maar net is verdwenen al in de
zandwinputten vinden om zich voort te planten. Vaak zie je de padden
als een grote kluwen over de bodem van zo’n plas rollen. Dit zijn
meestal mannetjes die om het wijfje strijden die groter is dan de
mannetjes en waaraan de mannetjes zich vastgrijpen om een kans te
maken om te paren. Dus als je twee of meer padden op elkaar ziet
zitten dan is het grotere onderste exemplaar het vrouwtje. De gewone
pad legt lange eisnoeren over de waterplanten of takken heen die dan
na ongeveer twee weken uitkomen. De larven, ook wel dikkopjes
genoemd, van de gewone pad zijn donkerbruin van kleur en teren de
eerste dagen op hun dooierzak alvorens
ze
zich gaan voeden met algen die op de waterplanten groeien. Na
enkele weken vormen zich eerst de achterpoten en daarna de
voorpoten waarna ze als ze ongeveer 1 cm. groot zijn het water
verlaten. Als volwassen dier is de gewone pad een echt landdier
dat alleen tijdens de voortplanting het water opzoekt. Deze
cyclus is bij veel inheemse amfibieën terug te vinden zoals bij
de bruine kikker die ook net als de gewone pad het grootste deel van zijn
leven op het droge te vinden is. Maar ook
de bruine kikker,
die uit de familie van de echte kikkers komt, moet
water opzoeken om voor nageslacht te zorgen en doet dat in de zelfde
periode van het jaar als de gewone pad. Anders dan bij de padden die
hun eitjes in snoeren afzetten leggen kikkers hun eitjes in klompen
(kikkerdril) die in het geval van de bruine kikker eerst naar de
bodem zakken om vervolgens op te stijgen naar het oppervlak om
aldaar grote klompen te vormen. In juni ondergaan de larven van
de bruine kikker hun metamorfose en verlaten daarna soms massaal
het water. In tegenstelling tot de gewone pad en de bruine
kikker zijn de drie groene kikkersoorten
(meerkikker, poelkikker en
bastaardkikker) echte waterdieren die je altijd in de omgeving van
water zult vinden. Ook zijn de groene kikkersoorten meer
warmteminnend en zijn
daardoor pas laat in het jaar waar te nemen. Vanaf mei komen ze
tevoorschijn om een partner te zoeken. De mannetjes brengen dan ’s avonds en ‘s nachts
een luid gekwaak voort om vrouwtjes te lokken, waardoor ze vroeger
op het platte land ook wel boerennachtegalen werden genoemd. De
eitjes van de groene kikkers drijven niet en zijn zeer klein ongeveer
1 mm. maar zeer talrijk tot zo’n 10.000 per legsel. Na een week
verschijnen de een halve centimeter grote larven die bij 6 cm.
volgroeid zijn. De ontwikkeling van het kikkervisje duurt 3 tot 4
maanden en late larven overwinteren zelfs. Na de metamorfose zijn de
jonge groene kikkertjes ongeveer 2 cm. groot en beginnen hun
amfibisch leven aan land en in het water. Naast de kikkers en de
padden die ook wel staartloze worden genoemd kun je in Nederland
ook
salamanders vinden al zijn die tegenwoordig zeer zeldzaam. Alleen in
zeer schoon water zul je salamanders kunnen aantreffen en zelfs dan
nooit in grote aantallen. Een van de soorten die je tegen kunt komen
is de kleine watersalamander die niet groter dan
11
cm. wordt. Het mannetje van de kleine watersalamander krijgt tijdens
de paartijd een goed ontwikkelde rugkam die over de staart
doorloopt. Anders dan zijn naam doet denken is de kleine watersalamander alleen als larve
en in het paarseizoen in het water te vinden om de eitjes
af te
zetten. De kamsalamander
is een andere soort die vroeger veelvuldig voorkwam maar nu
steeds zeldzamer wordt. Met zijn 18 cm. is de kamsalamander een
reus onder de Nederlandse salamanders. Vooral in april is er een
kans om vrouwtjes hun eitjes af te zien zetten op waterplanten
maar de legperiode duurt een veel langere tijd. De larven van de
kamsalamander ondergaan na drie maanden hun metamorfose. De
zwemvoetsalamander kan in
Nederland een lengte van maar 9 cm. bereiken en is daarmee één van
de kleinste soorten die hier voorkomen. De
zwemvoetsalamander is ook één van de zeldzaamste soorten die in
ons land voorkomen. De zwemvoetsalamander is gemakkelijk te
herkennen aan de zwemvliezen tussen de tenen en de plooi op de
rug. Beide kenmerken komen zowel bij mannetjes als bij vrouwtjes
voor. Tijdens de paartijd krijgt het mannetje geen rugkam maar
wel een staartvin en een zeer typische draad-achtige
aanhangsel van de staart.
Omdat de
meeste amfibieën in Nederland met uitsterven worden bedreigt zul je
ze zeer zelden tegen komen tijdens een gewone duik met uitzondering
van de pad die je in de paartijd in sommige putten nog veelvuldig
kunt aantreffen. Daarnaast zullen de meeste amfibieën een ondiepe
sloot of vijver boven een diepe plas als leefgebied verkiezen zodat
als je ze wilt zien in hun natuurlijk milieu je gericht naar hun
moet gaan zoeken.

-
Hoe is je kennis van het onderwaterleven?

Ga naar onderwater biologie |